Vertaling van gieren
Inhoud:
Nederlands
Duits
gieren, joelen, roepen, schreeuwen {ww.}
schreien
wij gieren
jullie gieren
zij gieren
wir schreien
ihr schreit
sie schreien
» meer vervoegingen van schreien
Ik hoorde een vrouw schreeuwen.
Ich hörte eine Frau schreien.
gieren, mesten, bemesten {ww.}
düngen
wij gieren
jullie gieren
zij gieren
wir düngen
ihr düngt
sie düngen
» meer vervoegingen van düngen
fluiten, gieren, piepen {ww.}
pfeifen
wij gieren
jullie gieren
zij gieren
wir pfeifen
ihr pfeift
sie pfeifen
» meer vervoegingen van pfeifen
gier (mv. gieren) {zn.}
Geier
draai , wending , zwenking , gier (mv. gieren), keer, slag , zwaai, zwenk {zn.}
Wendung
Wende
Wende
aal , aalt , gier (mv. gieren) {zn.}
Jauche
gier (mv. gieren), aasgier {zn.}
Greif