Vertaling van gis
Inhoud:
Nederlands
Duits
slim, bekeken, clever, gis, kien, pienter, snugger, bijtend, doordringend, fel, guur, schel, scherp, schril, snerpend {bn.}
grell
herb
scharf
beißend
heftig
hart
rau
streng
herb
scharf
beißend
heftig
hart
rau
streng
doorzien, gissen, raden, inschatten {ww.}
erahnen
prophezeihen
weissagen
voraussagen
vorhersagen
ahnen
herausbekommen
erraten
raten
enträtseln
prophezeihen
weissagen
voraussagen
vorhersagen
ahnen
herausbekommen
erraten
raten
enträtseln
ik gis
ich erahne
» meer vervoegingen van erahnen
Je kunt waarschijnlijk wel raden wat er gaat gebeuren.
Du kannst vermutlich erahnen, was indessen passiert.
gissen, vermoeden {ww.}
vermuten
mutmaßen
mutmaßen
ik gis
ich vermute
» meer vervoegingen van vermuten