Vertaling van goed

Inhoud:

Nederlands
Duits
goed, goede {zn.}
Gutes [o] (das ~)
Wohl [o] (das ~)
Ge hebt een goed geheugen.
Du hast ein gutes Gedächtnis.
Iedereen spreekt goed over hem.
Man hört nur Gutes über ihn.
goed, juist, recht {bn.}
recht
richtig
zutreffend
goed, okee {bn.}
gut
goed, nu goed {bw.}
gut
boerderij [v], goed [o], landgoed [o], bezitting [v] {zn.}
Gut
Bauerngut [o] (das ~)
Landgut [o] (das ~)
Besitzung [v] (die ~)
Bauernhof [m] (der ~)
Eind goed, al goed.
Ende gut, alles gut.
Eind goed, al goed.
Ende gut - alles gut.
bezit [o], bezitting [v], eigendom [o], goed, vermogen {zn.}
Gut
Besitz [m] (der ~)
Eigentum [o] (das ~)
Besitzung [v] (die ~)
Besitztum [o] (das ~)
Goed
Gut
Gestolen goed gedijt niet.
Gestohlenes Gut gedeiht selten gut.
kleding [v], goed [o], kleren {eigenn.}
Kleider
correct, goed, juist, zuiver {bn.}
recht
richtig


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Eind goed, al goed.

Ende gut, alles gut.

Eind goed, al goed.

Ende gut - alles gut.

Goed

Gut

Hij speelt zeer goed.

Er spielt sehr gut.

Zwart staat je goed.

Schwarz steht dir gut.

Zorg goed voor jezelf.

Pass auf dich auf.

Groen staat Alice goed.

Grün steht Alice.

Is dat wel goed?

Ist das in Ordnung?

Mij gaat het goed.

Mir geht's gut.

Tom kan goed zwemmen.

Tom kann gut schwimmen.

Poets je tanden goed.

Putz dir ordentlich die Zähne.

Zijn roman verkocht goed.

Sein Roman verkaufte sich gut.

Het water is goed.

Das Wasser ist gut.

Dit smaakt goed.

Das schmeckt gut.

Ze zingt heel goed.

Sie singt sehr schön.


Gerelateerd aan goed

goede - juist - recht - okee - nu goed - boerderij - landgoed - bezitting - bezit - eigendom - vermogen - kleding - kleren - correct - zuiver