Vertaling van greep
Inhoud:
Nederlands
Duits
greep, inname, slag , vat {zn.}
Nehmen
Stich
Griff
Stich
Griff
greep, grijper, handvat, oor {zn.}
Henkel
Zange
Griff
Zange
Griff
gaffel , riek , greep, hooivork {zn.}
Forke
geweerlade , greep, zuilschacht {zn.}
Säulenschaft
Schaft
Schaft
beetpakken, grijpen, vatten {ww.}
ergreifen
greifen
greifen
ik greep
jij greep
hij/zij/het greep
ich ergriff
du ergriffst
er/sie/es ergriff
» meer vervoegingen van ergreifen
bemachtigen, grijpen, aangrijpen, vastgrijpen {ww.}
angreifen
ergreifen
greifen
ergreifen
greifen
ik greep
jij greep
hij/zij/het greep
ich griff an
du griffst an
er/sie/es griff an
» meer vervoegingen van angreifen
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Duits
Hij greep me bij mijn kraag.
Er packte mich am Kragen.
De jongen greep de hond bij de staart.
Der Junge ergriff den Hund beim Schwanz.