Vertaling van groef

Inhoud:

Nederlands
Duits
gracht, greppel, groef, groeve, kuil, sloot {zn.}
Graben [m] (der ~)
Grube [v] (die ~)
Hij is in de gracht gevallen.
Er ist in den Graben gefallen.
frons [v], geul, groef, rimpel, voor, vore, zog {zn.}
Furche [v] (die ~)
Runzel [v] (die ~)
Falte [v] (die ~)
graven, spitten, woelen {ww.}
herumwühlen
ausschachten
herumkramen
niederbringen
ausheben
abteufen
bauen
umgraben
wühlen
graben

ik groef
jij groef
hij/zij/het groef

ich wühlte herum
du wühltest herum
er/sie/es wühlte herum
» meer vervoegingen van herumwühlen

canneleren, groeven {ww.}
kannelieren
riefen
auskehlen

ik groef

ich kanneliere
» meer vervoegingen van kannelieren



Gerelateerd aan groef

gracht - greppel - groeve - kuil - sloot - frons - geul - rimpel - voor - vore - zog - graven - spitten - woelen - canneleren