Vertaling van handel

Inhoud:

Nederlands
Duits
koopmanschap [o], nering [v], handel, negotie, transactie, zaak {zn.}
Handel [m] (der ~)
handelen, handel drijven {ww.}
handeln
Handel treiben

ik handel

ich hand(e)le
» meer vervoegingen van handeln

We moeten snel handelen.
Wir müssen speditiv handeln.
handelen, ageren, doen, bezig zijn, optreden, te werk gaan {ww.}
machen
handeln
einwirken
sich verhalten
tätig sein
wirken
vorgehen
verfahren
agieren

ik handel

ich mache
» meer vervoegingen van machen

Wat moet ik doen?
Was muss ich machen?
Waarom moet ik dat doen?
Warum muss ich das machen?
optreden, ageren, doen, bezig zijn, handelen, te werk gaan {ww.}
machen
handeln
einwirken
sich verhalten
tätig sein
wirken
vorgehen
verfahren
agieren

ik handel

ich mache
» meer vervoegingen van machen

Ze doen het elke week.
Sie machen es jede Woche.
Wat ga je vanavond doen?
Was werden Sie heute Abend machen?
tussenkomen, optreden, ageren, doen, bezig zijn, handelen, te werk gaan {ww.}
machen
handeln
einwirken
sich verhalten
tätig sein
wirken
vorgehen
verfahren
agieren

ik handel

ich mache
» meer vervoegingen van machen



Gerelateerd aan handel

koopmanschap - nering - negotie - transactie - zaak - handelen - handel drijven - ageren - doen - bezig zijn - optreden - te werk gaan - tussenkomenhandelen