Vertaling van heerschap

Inhoud:

Nederlands
Duits
heer [m], heerschap [o], meneer [o], mijnheer [o] {zn.}
Herr [m] (der ~)
Meneer Long en meneer Smith praatten met elkaar.
Herr Long und Herr Smith sprachen miteinander.
Mijnheer Suzuki heeft drie dochters.
Herr Suzuki hat drei Töchter.


Gerelateerd aan heerschap

heer - meneer - mijnheer