Vertaling van huisgezin

Inhoud:

Nederlands
Duits
familie [v], gezin [o], huis [o], huisgezin [o] {zn.}
Familie [v] (die ~)
Ik heb geen gezin.
Ich habe keine Familie.
We zijn haast een gezin.
Wir sind praktisch Familie.


Gerelateerd aan huisgezin

familie - gezin - huis