Vertaling van jagen

Inhoud:

Nederlands
Duits
haast hebben, jachten, jagen, zich haasten, zich voorthaasten {ww.}
sich beeilen
hasten

wij jagen
jullie jagen
zij jagen

wir hasten
ihr hastet
sie hasten
» meer vervoegingen van hasten

jacht maken op, jagen, bejagen {ww.}
Jagd machen auf
nachjagen
jagen

wij jagen
jullie jagen
zij jagen

wir jagen nach
ihr jagt nach
sie jagen nach
» meer vervoegingen van nachjagen



Gerelateerd aan jagen

haast hebben - jachten - zich haasten - zich voorthaasten - jacht maken op - bejagen