Vertaling van karren

Inhoud:

Nederlands
Duits
gaan, karren, rijden, varen {ww.}
fahren

wij karren
jullie karren
zij karren

wir fahren
ihr fahrt
sie fahren
» meer vervoegingen van fahren

Ik wil niet rijden.
Ich möchte nicht fahren.
We gaan morgen vertrekken.
Wir fahren morgen los.
karretje [o], kar (mv. karren), handkar, wagen {zn.}
Wagen [m] (der ~)
Laufkatze [v] (die ~)
Hunt
Hund [m] (der ~)
Förderwagen [m] (der ~)
Fuhrwerk [o] (das ~)
Karren [m] (der ~)
Fuhre [v] (die ~)
Fuder [m] (der ~)
Jij bent het derde wiel aan de wagen.
Sie sind das fünfte Rad am Wagen.
Vertel me alstublieft waar ik mijn wagen moet parkeren.
Bitte sage mir, wo ich meinen Wagen parken kann.


Gerelateerd aan karren

gaan - rijden - varen - karretje - kar - handkar - wagen