Vertaling van kennen

Inhoud:

Nederlands
Duits
bekend zijn met, kennen {ww.}
kennen

wij kennen
jullie kennen
zij kennen

wir kennen
ihr kennt
sie kennen
» meer vervoegingen van kennen

We kennen hem.
Wir kennen ihn.
We kennen elkaar niet.
Wir kennen uns nicht.
kennis [v], wetenschap [v], kennen {zn.}
Wissen [o] (das ~)
Erkenntnisse
Kenntnisse
Kennis is macht.
Wissen ist Stärke.
Televisie helpt ons onze kennis te verruimen.
Das Fernsehen hilft uns dabei, unser Wissen zu erweitern.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

We kennen hem.

Wir kennen ihn.

We kennen elkaar niet.

Wir kennen uns nicht.

We kennen hem niet.

Wir kennen ihn nicht.

We kennen haar niet.

Wir kennen sie nicht.

We kennen hem niet.

Wir kennen ihn nicht.

We kennen haar niet.

Wir kennen sie nicht.

Hij lijkt ons te kennen.

Er scheint uns zu kennen.

Mijn ouders kennen mijn vriendin.

Meine Eltern kennen meine Freundin.

Kennen jullie mijn broer Masao?

Kennen Sie meinen Bruder Masao?

Heel veel mensen kennen hem.

Sehr viele Leute kennen ihn.

Blij u te leren kennen, Ken.

Es freut mich, Dich kennenzulernen, Ken.

Ik heb haar ERG goed leren kennen.

Ich habe sie RICHTIG gut kennengelernt.

Veel Europeanen kennen het moderne Japan niet.

Viele Europäer kennen das moderne Japan nicht.

Ik leerde hem drie jaar geleden kennen.

Ich habe ihn zum ersten Mal vor drei Jahren getroffen.

Ik heb hem leren kennen in Frankrijk.

Ich habe ihn in Frankreich kennengelernt.


Gerelateerd aan kennen

synoniemen

bekend zijn met - kennis - wetenschap