Vertaling van kwaad

Inhoud:

Nederlands
Duits
euvel [o], kwaad, misstand, ongemak {zn.}
Schaden [m] (der ~)
Nachteil [m] (der ~)
Übel [o] (das ~)
boze [o], kwade [o], kwaad {zn.}
Böses
Nachteil [m] (der ~)
Schaden [m] (der ~)
Bösartigkeit [v] (die ~)
Übelkeit [v] (die ~)
Schlechtigkeit [v] (die ~)
Übel [o] (das ~)
Ze dacht aan geen kwaad.
Sie dachte an nichts Böses.
boos, kwaad, toornig, nijdig, verstoord, vertoornd {bn.}
arg
böse
beroerd, kwaad, kwalijk, slecht, verkeerd {bn.}
böse
schlecht
übel
schlimm
belasteren, kwaadspreken, roddelen {ww.}
verleumden
anschwärzen
fälschlich beschuldigen
afterreden

ik spreek kwaad
jij spreekt kwaad
hij/zij/het spreekt kwaad

ich verleumde
du verleumdest
er/sie/es verleumdet
» meer vervoegingen van verleumden



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Zij werd kwaad.

Sie wurde wütend.

Hij werd kwaad.

Er wurde wütend.

Ben je kwaad?

Bist du verrückt?

Mijn oom is kwaad.

Mein Onkel ist verärgert.

Wat maakte haar zo kwaad?

Was hat sie so aufgebracht?

Ze dacht aan geen kwaad.

Sie dachte an nichts Böses.

Hij was te kwaad om te spreken.

Er war zu wütend zum Sprechen.

Geld is de wortel van alle kwaad.

Geld ist die Wurzel allen Übels.

Nee, ik ben niet kwaad op je, ik ben gewoon teleurgesteld.

Nein, ich bin nicht böse auf dich, ich bin nur enttäuscht.


Gerelateerd aan kwaad

euvel - misstand - ongemak - boze - kwade - boos - toornig - nijdig - verstoord - vertoornd - beroerd - kwalijk - slecht - verkeerd - belasteren