Vertaling van leren

Inhoud:

Nederlands
Duits
leren, aanleren {ww.}
lernen

wij leren
jullie leren
zij leren

wir lernen
ihr lernt
sie lernen
» meer vervoegingen van lernen

Je moet hard leren.
Du must intensiv lernen.
Ik wil leren zwemmen.
Ich will Schwimmen lernen.
bijbrengen, instrueren, leren, scholen {ww.}
lehren
unterweisen
unterrichten
instruieren
belehren

wij leren
jullie leren
zij leren

wir lehren
ihr lehrt
sie lehren
» meer vervoegingen van lehren

Ik kan je leren vechten.
Ich kann dich das Kämpfen lehren.
leerachtig, lederen, leren, taai {bn.}
ledern


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Je moet hard leren.

Du must intensiv lernen.

Ik wil leren zwemmen.

Ich will Schwimmen lernen.

Hij wil leren koken.

Er möchte gern das Kochen lernen.

Men moet niet dwingen te leren. Leren moet men aanmoedigen.

Zum Lernen sollte man nicht gezwungen werden. Zum Lernen sollte man ermutigt werden.

Ik kan je leren vechten.

Ich kann dich das Kämpfen lehren.

Nederlands leren is niet moeilijk.

Niederländisch ist nicht schwer zu lernen.

Tenslotte moet iedereen zelf leren.

Letztendlich muss jeder selbst lernen.

Kun je me leren vliegen?

Können Sie mir das Fliegen beibringen?

Ik wil graag Frans leren.

Ich möchte Französisch lernen.

Wij leren Engels op school.

Wir lernen Englisch in der Schule.

Wanneer heb je leren zwemmen?

Wann hast du schwimmen gelernt?

Ik heb hem leren kennen in Frankrijk.

Ich habe ihn in Frankreich kennengelernt.

Je moet van je fouten leren.

Du solltest aus deinen Fehlern lernen.

Je moet leren van je eigen fouten.

Du musst aus Fehlern lernen.

Ik ben begonnen Esperanto te leren.

Ich habe angefangen, Esperanto zu lernen.


Gerelateerd aan leren

synoniemen

aanleren - bijbrengen - instrueren - scholen - leerachtig - lederen - taai