Vertaling van mijnheer

Inhoud:

Nederlands
Duits
heer [m], heerschap [o], meneer [o], mijnheer [o] {zn.}
Herr [m] (der ~)
Meneer Long en meneer Smith praatten met elkaar.
Herr Long und Herr Smith sprachen miteinander.
Mijnheer Suzuki heeft drie dochters.
Herr Suzuki hat drei Töchter.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Mijnheer Suzuki heeft drie dochters.

Herr Suzuki hat drei Töchter.

Mijnheer, mag ik uw rijbewijs zien?

Kann ich bitte mal Ihren Führerschein sehen?

Wat is de voornaam van mijnheer Johnson?

Wie lautet der Vorname von Herrn Johnson?

Een man genaamd mijnheer Itoh wil jou ontmoeten.

Ein Herr Itō will Sie treffen.

Mijnheer Jones, wiens vrouw Engels onderwijst, is zelf professor Engels.

Herr Jones, dessen Frau Englisch lehrt, ist selbst ein Englischprofessor.


Gerelateerd aan mijnheer

heer - heerschap - meneer