Vertaling van nabij
Inhoud:
Nederlands
Duits
aan, bij, dichtbij, naast, nabij {vz.}
an
bei
neben
nahe bei
bei
neben
nahe bei
dichtbij, nabij, vlakbij {bw.}
nahe
naderbij komen, naderen, nader treden, nabijkomen {ww.}
bevorstehen
ik kom nabij
jij komt nabij
hij/zij/het komt nabij
ich stehe bevor
du stehst bevor
er/sie/es steht bevor
» meer vervoegingen van bevorstehen