Vertaling van nood

Inhoud:

Nederlands
Duits
nood, noodzaak {zn.}
Notwendigkeit [v] (die ~)
behoefte [v], nood {zn.}
Bedarfsgegenstand
Bedarfsartikel
Benötiges
Erfordernis [o] (das ~)
Bedürfnis [o] (das ~)
Bedarf [m] (der ~)
gevaar, nood, onraad, perikel {zn.}
Gefahr [v] (die ~)
We zijn buiten gevaar.
Wir sind außer Gefahr.
Mijn leven was in gevaar.
Mein Leben war in Gefahr.
armoe [v], ellende [v], narigheid [v], schamelheid [v], misère, nood {zn.}
Not [v] (die ~)
Elend [o] (das ~)
inviteren, noden, uitnodigen, vragen {ww.}
einladen

ik nood

ich lade ein
» meer vervoegingen van einladen

Je mag uitnodigen wie je wilt.
Du kannst jede Person einladen, die du magst.
Ik zou je graag uitnodigen om te komen eten
Ich möchte Dich zum Abendessen einladen.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Ik heb nood aan iemand om met te praten.

Ich brauche jemanden, mit dem ich reden kann.

Welk nummer moet ik bellen in geval van nood?

Welche Nummer sollte ich bei einem Notfall wählen?