Vertaling van ontrouw

Inhoud:

Nederlands
Duits
overspel [o] (het ~), echtbreuk [m] (de ~), ontrouw [m] (de ~) {zn.}
Ehebruch [m] (der ~)
trouweloosheid [v], ontrouw {zn.}
Untreue [v] (die ~)
afvallig, ontrouw, trouweloos {bn.}
treulos
untreu


Gerelateerd aan ontrouw

overspel - echtbreuk - trouweloosheid - afvallig - trouweloos