Vertaling van plak
Inhoud:
Nederlands
Duits
filet , sneetje , moot, plak, schijf, snede, snee {zn.}
Schnitte
Scheibe
Scheibe
plaat, plak, tablet {zn.}
Tafel
plakken, resideren, verblijf houden, vertoeven, wijlen, verwijlen {ww.}
verweilen
weilen
weilen
ik plak
ich verweile
» meer vervoegingen van verweilen
kleven, pakken, plakken, elkaar aantrekken {ww.}
aneinander aften
adhärieren
adhärieren
ik plak
ich adhäriere
» meer vervoegingen van adhärieren
lijmen, hechten, plakken {ww.}
ankleben
leimen
kleistern
kleben
leimen
kleistern
kleben
ik plak
ich klebe an
» meer vervoegingen van ankleben