Vertaling van rekenen
Inhoud:
Nederlands
Duits
calculeren, rekenen, berekenen, tellen, uitrekenen {ww.}
rechnen
berechnen
kalkulieren
erachten
berechnen
kalkulieren
erachten
wij rekenen
jullie rekenen
zij rekenen
wir rechnen
ihr rechnet
sie rechnen
» meer vervoegingen van rechnen
Hij is niet verstandig genoeg om getallen in het hoofd op te tellen.
Er ist nicht intelligent genug, im Kopf zu rechnen.
eisen, opeisen, rekenen, vereisen, vergen, voorschrijven, vorderen {ww.}
zumuten
verlangen
fordern
erfordern
erheischen
verlangen
fordern
erfordern
erheischen
wij rekenen
jullie rekenen
zij rekenen
wir muten zu
ihr mutet zu
sie muten zu
» meer vervoegingen van zumuten
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Duits
Op hem kan je rekenen.
Man kann auf ihn zählen.
Je kan wanneer dan ook op me rekenen.
Sie können sich jederzeit auf mich verlassen.
Je kan altijd op Jane rekenen om het te zeggen zoals het is.
Du kannst dich darauf verlassen, dass Jane kein Blatt vor den Mund nimmt.