Vertaling van rest
Inhoud:
Nederlands
Duits
rest {zn.}
Übriges
Rest
Rest
overige, rest, resterende {zn.}
Übrige
restant, rest, overblijfsel {zn.}
Rest
blijven, overblijven, resten, resteren, toeven, verblijven {ww.}
bleiben
übrigbleiben
übrigbleiben
hij/zij/het rest
er/sie/es bleibt
» meer vervoegingen van bleiben
Thuis blijven is saai.
Zuhause bleiben ist langweilig.
Zult ge thuis blijven?
Wirst du zu Hause bleiben?