Vertaling van roep

Inhoud:

Nederlands
Duits
roep {zn.}
Ruf [m] (der ~)
faam [v], befaamdheid [v], reputatie [v], mare, roem, roep {zn.}
Ruf [m] (der ~)
Leumund [m] (der ~)
Gerücht [o] (das ~)
Hij heeft een goede reputatie.
Er hat einen guten Ruf.
faam [v], reputatie [v], naam, roep {zn.}
Reputation
Ruf [m] (der ~)
Ansehen [o] (das ~)
Tom heeft een slechte reputatie.
Tom hat eine schlechte Reputation.
gieren, joelen, roepen, schreeuwen {ww.}
schreien

ik roep

ich schreie
» meer vervoegingen van schreien

Ik hoorde een vrouw schreeuwen.
Ich hörte eine Frau schreien.
roepen {ww.}
rufen

ik roep

ich rufe
» meer vervoegingen van rufen



Gerelateerd aan roep

faam - befaamdheid - reputatie - mare - roem - naam - gieren - joelen - roepen - schreeuwen