Vertaling van samenbrengen

Inhoud:

Nederlands
Duits
verzamelen, bijeenbrengen, bijeengaren, bijeenkrijgen, rapen, samenbrengen, verenigen, vergaren, paren, vergaderen, accumuleren, ophopen, opeenhopen {ww.}
aufstauen
auflaufen lassen
aufspeichern
stauen
speichern
aufhäufen
ansammeln
anhäufen
akkumulieren

ik zal samenbrengen
jij zult samenbrengen
hij/zij/het zal samenbrengen

ich werde aufstauen
du wirst aufstauen
er/sie/es wird aufstauen
» meer vervoegingen van aufstauen

aaneenvoegen, bijeenbrengen, samenbrengen, verenigen {ww.}
vereinigen
gesellen
fügen

ik zal samenbrengen
jij zult samenbrengen
hij/zij/het zal samenbrengen

ich werde vereinigen
du wirst vereinigen
er/sie/es wird vereinigen
» meer vervoegingen van vereinigen

Hij heeft geprobeerd de verschillende groepen te verenigen.
Er versuchte, die verschiedenen Gruppen zu vereinigen.