Vertaling van schoon

Inhoud:

Nederlands
Duits
fraai, mooi, knap, net, schoon {bn.}
schön
gut
angenehm
helder, louter, schoon, proper, puur, rein, zindelijk, zuiver {bn.}
blank
rein
reinlich
sauber


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Schoon

Sauber

Nieuwe bezems vegen schoon.

Neue Besen kehren gut.

Alleen de waarheid is schoon.

Nur die Wahrheit ist schön.


Gerelateerd aan schoon

fraai - mooi - knap - net - helder - louter - proper - puur - rein - zindelijk - zuiver