Vertaling van schoot

Inhoud:

Nederlands
Duits
boezem [m], schoot {zn.}
Busen [m] (der ~)
paffen, schieten, vuren {ww.}
schießen
feuern

ik schoot
jij schoot
hij/zij/het schoot

ich schoss
du schossest
er/sie/es schoss
» meer vervoegingen van schießen

openspringen, schieten, in het zaad schieten, zaadschieten {ww.}
sich körnen


Gerelateerd aan schoot

boezem - paffen - schieten - vuren - openspringen - in het zaad schieten - zaadschieten