Vertaling van slag

Inhoud:

Nederlands
Duits
slag [m], val, valstrik {zn.}
Falle [v] (die ~)
Het is een valstrik!
Das ist eine Falle!
gevecht, kamp, slag [m], strijd, treffen, veldslag {zn.}
Kampf [m] (der ~)
Schlacht [v] (die ~)
Ze hebben het gevecht verloren.
Sie haben den Kampf verloren.
klap, klets, klop, slag [m], tik, veeg {zn.}
Schlag [m] (der ~)
Streich [m] (der ~)
Anschlag [m] (der ~)
flap [m], houw, klap, mep, slag [m] {zn.}
Schlag [m] (der ~)
Streich [m] (der ~)
Hieb [m] (der ~)
bedrevenheid [v], handigheid [v], vaardigheid [v], vlugheid [v], slag [m] {zn.}
Gewandtheit [v] (die ~)
Geschicklichkeit [v] (die ~)
beweging [v], slag [m], zet {zn.}
Bewegung [v] (die ~)
greep, inname, slag [m], vat [o] {zn.}
Nehmen
Stich [m] (der ~)
Griff [m] (der ~)
draai [m], wending [v], zwenking [v], gier, keer, slag [m], zwaai, zwenk {zn.}
Wendung [v] (die ~)
Wende
bezoeking [v], slag [m] {zn.}
Schicksalsschlag [m] (der ~)
aard [m], slag [o], soort {zn.}
Abart [v] (die ~)
Art [v] (die ~)
Gattung [v] (die ~)
Schlag [m] (der ~)
Sorte [v] (die ~)
houw, klap, schop, slag [m], stoot, tik {zn.}
Treffen [o] (das ~)


Gerelateerd aan slag

val - valstrik - gevecht - kamp - strijd - treffen - veldslag - klap - klets - klop - tik - veeg - flap - houw - mep