Vertaling van spuit
Inhoud:
Nederlands
Duits
spuit, injectiespuit {zn.}
Injektor
sproeier, spuit {zn.}
Spritze
sproeien, spuiten, uitspuiten, verstuiven {ww.}
sprühen
spritzen
spritzen
ik spuit
jij spuit
hij/zij/het spuit
ich sprühe
du sprühst
er/sie/es sprüht
» meer vervoegingen van sprühen
luchten, spuien, uitluchten, ventileren, wannen {ww.}
ventilieren
jij spuit
hij/zij/het spuit
du ventilierst
er/sie/es ventiliert
» meer vervoegingen van ventilieren