Vertaling van strand

Inhoud:

Nederlands
Duits
strand [o] {zn.}
Strand [m] (der ~)
Welke kant is het strand op?
In welcher Richtung liegt der Strand?
Ik bracht de hele dag door aan het strand.
Ich verbrachte den ganzen Tag am Strand.
floppen, in het water vallen, schipbreuk leiden, stranden {ww.}
scheitern
Schiffbruch erleiden
fehlschlagen

ik strand

ich scheit(e)re
» meer vervoegingen van scheitern

aan de grond lopen, stranden, vastlopen {ww.}
festsitzen

ik strand

ich sitze fest
» meer vervoegingen van festsitzen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Welke kant is het strand op?

In welcher Richtung liegt der Strand?

Ik bracht de hele dag door aan het strand.

Ich verbrachte den ganzen Tag am Strand.

Ik zwem vaak op het strand in de zomer.

Im Sommer gehe ich oft an den Strand zum Schwimmen.

Kinderen houden er echt van om op het strand te spelen.

Kinder spielen richtig gerne am Strand.