Vertaling van streek
Inhoud:
Nederlands
Duits
foefje , kneep, kunstgreep, streek, stunt, toer, truc {zn.}
Trick
Schlich
Kunstgriff
Kniff
Kunststück
Schlich
Kunstgriff
Kniff
Kunststück
Dat is een oude truc.
Das ist ein alter Trick.
haal, schrap, schreef, streek, streep {zn.}
Strich
gebied, gewest, regio, streek, landstreek {zn.}
Region
Gegend
Gebiet
Bereich
Gegend
Gebiet
Bereich
Hij kent de streek op zijn duimpje.
Er kennt die Gegend wie seine Westentasche.
Iedere keer dat hij ontsnapte keerde hij terug naar dit gebied.
Jedes Mal, wenn er entkam, kehrte er in diese Region zurück
strijken, gladstrijken {ww.}
bügeln
glätten
plätten
glätten
plätten
ik streek
jij streek
hij/zij/het streek
ich bügelte
du bügeltest
er/sie/es bügelte
» meer vervoegingen van bügeln
Als je Zwitserland zou strijken, zou het groter zijn dan Duitsland.
Wenn man die Schweiz bügeln würde, wäre sie größer als Deutschland.
Op het labeltje aan mijn sjaal staat: "Binnenstebuiten wassen en strijken." Ik vraag me af hoe ik dat moet doen.
Auf dem Etikett an meinem Schal steht: "Auf links waschen und bügeln." Ich frage mich, wie ich das machen soll.
laten zakken, neerlaten, strijken, vellen {ww.}
senken
ik streek
jij streek
hij/zij/het streek
ich senkte
du senktest
er/sie/es senkte
» meer vervoegingen van senken
laten zakken, neerhalen, strijken {ww.}
streichen
einholen
einholen
ik streek
jij streek
hij/zij/het streek
ich strich
du strichst
er/sie/es strich
» meer vervoegingen van streichen
strijken {ww.}
streichen über
leicht reiben
streichen
leicht reiben
streichen
ik streek
jij streek
hij/zij/het streek
ich strich
du strichst
er/sie/es strich
» meer vervoegingen van streichen