Vertaling van ten val brengen

Inhoud:

Nederlands
Duits
brengen, dragen, voeren, voorhebben {ww.}
tragen

wij brengen
jullie brengen
zij brengen

wir tragen
ihr tragt
sie tragen
» meer vervoegingen van tragen

ruïneren, te gronde richten, ten val brengen, verderven {ww.}
verderben
umbringen
vellen, ten val brengen {ww.}
fallen lassen
umstürzen
fällen
zu Fall bringen
kantelen, omgooien, omkeren, omvergooien, ten val brengen {ww.}
umwerfen
umstoßen
umstürzen
kappen
besturen, brengen, leiden, geleiden, voeren {ww.}
führen
leiten

wij brengen
jullie brengen
zij brengen

wir führen
ihr führt
sie führen
» meer vervoegingen van führen

aandragen, bezorgen, brengen, aanbrengen {ww.}
bringen
überbringen
heranbringen
eintragen
anbringen

wij brengen
jullie brengen
zij brengen

wir bringen
ihr bringt
sie bringen
» meer vervoegingen van bringen

Dat zal je in gevaar brengen.
Das wird Sie in Gefahr bringen.
Ik zal nog een handdoek brengen.
Ich werde noch ein Handtuch bringen.
aanbrengen, werven, aanwerven {ww.}
werben
anwerben

wij brengen aan
jullie brengen aan
zij brengen aan

wir werben
ihr werbt
sie werben
» meer vervoegingen van werben

aanbrengen, melden, overbrengen, verslaan, verslag uitbrengen {ww.}
angeben
berichten
melden
rapportieren
referieren

wij brengen aan
jullie brengen aan
zij brengen aan

wir geben an
ihr gebt an
sie geben an
» meer vervoegingen van angeben

binnenbrengen {ww.}
einbringen
einführen

wij brengen binnen
jullie brengen binnen
zij brengen binnen

wir bringen ein
ihr bringt ein
sie bringen ein
» meer vervoegingen van einbringen

aaneenvoegen, bijeenbrengen, samenbrengen, verenigen {ww.}
fügen
gesellen
vereinigen

wij brengen bijeen
jullie brengen bijeen
zij brengen bijeen

wir gesellen uns
ihr gesellt euch
sie gesellen sich
» meer vervoegingen van gesellen

besturen, binnenbrengen, loodsen {ww.}
lotsen
steuern

wij brengen binnen
jullie brengen binnen
zij brengen binnen

wir lotsen
ihr lotst
sie lotsen
» meer vervoegingen van lotsen

bijeenbrengen, meebrengen, meenemen, medenemen, medebrengen {ww.}
mitbringen
mitnehmen

wij brengen bijeen
jullie brengen bijeen
zij brengen bijeen

wir bringen mit
ihr bringt mit
sie bringen mit
» meer vervoegingen van mitbringen

bijbrengen, instrueren, leren, scholen {ww.}
lehren
unterweisen
unterrichten
instruieren
belehren

wij brengen bij
jullie brengen bij
zij brengen bij

wir lehren
ihr lehrt
sie lehren
» meer vervoegingen van lehren

Ik kan je leren vechten.
Ich kann dich das Kämpfen lehren.
aanbrengen, aangeven, klikken, verklikken {ww.}
eine Anzeige wegen ... machen
anschwärzen
hinterbringen
denunzieren
anzeigen
angeben

wij brengen aan
jullie brengen aan
zij brengen aan

wir schwärzen an
ihr schwärzt an
sie schwärzen an
» meer vervoegingen van anschwärzen

verzamelen, bijeenbrengen, bijeengaren, bijeenkrijgen, rapen, samenbrengen, verenigen, vergaren, paren, vergaderen, accumuleren, ophopen, opeenhopen {ww.}
aufstauen
auflaufen lassen
aufspeichern
stauen
speichern
aufhäufen
ansammeln
anhäufen
akkumulieren

wij brengen bijeen
jullie brengen bijeen
zij brengen bijeen

wir stauen auf
ihr staut auf
sie stauen auf
» meer vervoegingen van aufstauen

accommoderen, adapteren, aanpassen, conformeren, aanbrengen {ww.}
außerdem anordnen
daneben anordnen
anfügen
angleichen
anpassen
adaptieren

wij brengen aan
jullie brengen aan
zij brengen aan

wir fügen an
ihr fügt an
sie fügen an
» meer vervoegingen van anfügen

aandoen, aantrekken, opleggen, opbrengen, aanbrengen {ww.}
antun
anziehen
auflegen
anlegen

wij brengen aan
jullie brengen aan
zij brengen aan

wir tun an
ihr tut an
sie tun an
» meer vervoegingen van antun