Vertaling van toch

Inhoud:

Nederlands
Duits
echter, maar, niettemin, toch {vw.}
aber
doch
dennoch
jedoch
dus, ergo, ook weer, toch, toch wel, zodoende {bw.}
also
daher
denn
doch
folglich
jedoch
somit
wohl
immers, toch, wel, zeker, ook {bw.}
allerdings
freilich
immerhin
ja
ja doch
wohl
zwar


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Jij kan toch typen?

Du kannst tippen, nicht wahr?

Jullie zijn Duitsers, toch?

Ihr seid Deutsche, nicht wahr?

Zij houdt van sinaasappels, toch?

Sie mag Orangen, oder?

Ik zei het je toch!

Ich hab's dir gesagt!

Dat is toch mijn CD?

Das ist meine CD, nicht wahr?

Wat zijn jullie toch een vlegels!

Ihr seid arge Lausbuben.

Dat is niet echt een verrassing toch?

Das ist keine große Überraschung, oder?

Het is vandaag erg warm, toch?

Es ist sehr heiß heute, nicht wahr?

Hangt u uw jas toch op.

Bitte hängen Sie den Mantel auf.

Je bent nog nooit in Europa geweest, toch?

Sie waren noch nie in Europa, nicht wahr?

Hoewel het regende, moest ik toch naar buiten.

Obwohl es regnete, musste ich außer Haus gehen.

Doe wat ge wilt, gekletst wordt er toch.

Mach was du willst, geklatscht wird dennoch.

Je staat niet zo vroeg op als je zus, toch?

Du stehst nicht so früh auf wie deine Schwester, oder?

Ik zei je toch dat het niet zou lukken.

Ich habe dir gesagt, dass es nicht funktionieren würde.

Het is moeilijk te zeggen wat goed is en wat niet, maar toch moet het.

Es ist eine schwere Aufgabe, zwischen "richtig" und "falsch" zu unterscheiden, aber man muss es tun.


Gerelateerd aan toch

echter - maar - niettemin - dus - ergo - ook weer - toch wel - zodoende - immers - wel - zeker - ook