Vertaling van traag
Inhoud:
Nederlands
Duits
traag {bn.}
untätig
inaktiv
lasch
inaktiv
lasch
bewegingloos, energieloos, traag {bn.}
träge
flauw, lijzig, loom, lusteloos, slap, sloom, traag, vadsig {bn.}
flau
träge
träge
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Duits
Opa spreekt heel traag.
Großvater spricht sehr langsam.
Tom stapt traag.
Tom geht langsam.