Vertaling van trouwen
wij trouwen
jullie trouwen
zij trouwen
wir trauen
ihr traut
sie trauen
» meer vervoegingen van trauen
sich verheiraten
sich verehelichen
wij trouwen
jullie trouwen
zij trouwen
wir heiraten
ihr heiratet
sie heiraten
» meer vervoegingen van heiraten
verheiraten
zur Ehefrau machen
wij trouwen
jullie trouwen
zij trouwen
wir heiraten
ihr heiratet
sie heiraten
» meer vervoegingen van heiraten
sich verheiraten
sich verehelichen
wij trouwen
jullie trouwen
zij trouwen
wir heiraten
ihr heiratet
sie heiraten
» meer vervoegingen van heiraten
trauen
zum Ehemann machen
wij trouwen
jullie trouwen
zij trouwen
wir heiraten
ihr heiratet
sie heiraten
» meer vervoegingen van heiraten
sich trauen lassen
wij trouwen
jullie trouwen
zij trouwen
wir heiraten
ihr heiratet
sie heiraten
» meer vervoegingen van heiraten
Voorbeelden in zinsverband
Wil je met me trouwen?
Willst du mich heiraten?
Ik wil met je trouwen.
Ich will dich heiraten.
Hij beloofde met haar te trouwen.
Er versprach, sie zu heiraten.
Ze besloot met Tom te trouwen.
Sie hat sich entschieden, Tom zu heiraten.
Mary wil met een miljonair trouwen.
Mary will einen Millionär heiraten.
Hij besloot met haar te trouwen.
Er entschied sich dazu, sie zu heiraten.
Mary wil met een Formule 1-rijder trouwen.
Mary will einen Formel-1-Fahrer heiraten.
Hij kan het zich niet veroorloven om te trouwen.
Er kann es sich nicht leisten zu heiraten.
De man met wie ze gaat trouwen is een astronaut.
Der Mann, den sie heiraten wird, ist Weltraumfahrer.
Tom' beslissing om te trouwen verbaasde zijn familie.
Toms Entscheidung, sich zu verheiraten, überraschte seine Familie.
Wil je met me trouwen?
Würdest Du mich heiraten?