Vertaling van tuit
Inhoud:
Nederlands
Duits
tuit, mondstuk, sproeier {zn.}
Düse
bek , neb , snavel , tuit , vogelbek , nebbe {zn.}
Schnauze
Tülle
Spitze
Schnabel
Tülle
Spitze
Schnabel
brommen, gonzen, razen, snorren, suizelen, suizen, tuiten, zoemen {ww.}
summen
ik tuit
jij tuit
hij/zij/het tuit
ich summe
du summst
er/sie/es summt
» meer vervoegingen van summen