Vertaling van uitbroeden
Nederlands
Duits
uitbroeden {ww.}
ausbrüten
ik zal uitbroeden
jij zult uitbroeden
hij/zij/het zal uitbroeden
ich werde ausbrüten
du wirst ausbrüten
er/sie/es wird ausbrüten
» meer vervoegingen van ausbrüten
ik zal uitbroeden
jij zult uitbroeden
hij/zij/het zal uitbroeden
ich werde ausbrüten
du wirst ausbrüten
er/sie/es wird ausbrüten
» meer vervoegingen van ausbrüten