Vertaling van uitspreken
Inhoud:
Nederlands
Duits
uitspreken {ww.}
fällen
aussprechen
aussprechen
ik zal uitspreken
jij zult uitspreken
hij/zij/het zal uitspreken
ich werde aussprechen
du wirst aussprechen
er/sie/es wird aussprechen
» meer vervoegingen van aussprechen
betuigen, opperen, uitdrukken, uiten, uitspreken, verwoorden {ww.}
ausdrücken
zum Ausdruck bringen
zum Ausdruck bringen
ik zal uitspreken
jij zult uitspreken
hij/zij/het zal uitspreken
ich werde ausdrucken
du wirst ausdrucken
er/sie/es wird ausdrucken
» meer vervoegingen van ausdrucken
Ik hou er niet van als wiskundigen die veel meer weten dan ik hun gedachten niet duidelijk kunnen uitdrukken.
Ich mag es nicht, wenn Mathematiker, die viel mehr als ich wissen, sich nicht genau ausdrücken können.
uitdrukken, uitspreken, vellen, verwoorden {ww.}
abfassen
aussagen
formulieren
eine Aussage treffen über
aussagen
formulieren
eine Aussage treffen über
ik zal uitspreken
jij zult uitspreken
hij/zij/het zal uitspreken
ich werde abfassen
du wirst abfassen
er/sie/es wird abfassen
» meer vervoegingen van abfassen