Vertaling van vaart

Inhoud:

Nederlands
Duits
snelheid [v], tempo [o], vaart [v] {zn.}
Geschwindigkeit [v] (die ~)
Hast [v] (die ~)
Eile [v] (die ~)
gracht, kanaal [o], vaart, wijk {zn.}
Graben [m] (der ~)
Kanal [m] (der ~)
Hij is in de gracht gevallen.
Er ist in den Graben gefallen.
rapheid [v], snelheid [v], vlugheid [v], spoed, vaart, gezwindheid {zn.}
Tempo [o] (das ~)
Geschwindigkeit [v] (die ~)
gaan, karren, rijden, varen {ww.}
fahren

jij vaart
hij/zij/het vaart

du fährst
er/sie/es fährt
» meer vervoegingen van fahren

Ik wil niet rijden.
Ich möchte nicht fahren.
We gaan morgen vertrekken.
Wir fahren morgen los.
varen {ww.}
fahren

jij vaart
hij/zij/het vaart

du fährst
er/sie/es fährt
» meer vervoegingen van fahren

varen {ww.}
fahren

jij vaart
hij/zij/het vaart

du fährst
er/sie/es fährt
» meer vervoegingen van fahren



Gerelateerd aan vaart

snelheid - tempo - gracht - kanaal - wijk - rapheid - vlugheid - spoed - gezwindheid - gaan - karren - rijden - varen