Vertaling van vast

Inhoud:

Nederlands
Duits
bepaald, ongetwijfeld, vast, wel degelijk, zeker {bw.}
allerdings
bestimmt
freilich
gewiß
wohl
sicher
sicherlich
intussen, inmiddels, vast, voorlopig, zolang {bw.}
einstweilen
indes
inzwischen
unterdessen
mittlerweile
gevestigd, hecht, stevig, vast {bn.}
fest
feststehend
firm
gediegen
stabil
wiederstandsfähig
kräftig
stark
hart
standhaft
sicher
unerschütterlich
entschlossen
beständig
Fest-
allicht, vast, waarschijnlijk, wel, zeker {bw.}
wahrscheinlich
wohl
definitief, onherroepelijk, vast {bn.}
definitiv
endgültig
entscheidend
abschliessend
unwiderruflich
blijvend, gedurig, vast, voortdurend {bn.}
fest
andauernd
fortdauernd
fortwährend
fortgesetzt
ständig
Dauer-
gewis, stellig, zeker, vast, vaststaand, verzekerd, wis {bn.}
bestimmt
gewiß
sicher
zuversichtlich
unzweifelhaft
onbeweeglijk, star, vast {bn.}
fest
fix
feststehend
unbeweglich
stier
starr
Befestigungs-
Fixier-
Fix-
pal, stevig, vast {bw.}
fest
allicht, vast, waarschijnlijk, wel, zeker {bw.}
wohl
degelijk, deugdelijk, flink, gedegen, hecht, solide, vast {bn.}
gesetzt
solide
vasten {ww.}
fasten

ik vast
jij vast
hij/zij/het vast

ich faste
du fastest
er/sie/es fastet
» meer vervoegingen van fasten



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Tom zit vast in het verleden.

Tom steckt in der Vergangenheit fest.

"U maakt vast een grapje!" grijnsde Dima.

"Also wirklich", grinste Dima. "Das soll wohl ein Witz sein!"

Hou de vaas met beide handen vast.

Halt die Vase mit beiden Händen fest.

Ik stond vast in de file.

Ich steckte in einem Verkehrsstau fest.

Waarom hou je mijn handen vast?

Warum hältst du meine Hände?

Ze zijn vast op je aan het wachten.

Sie warten wohl auf dich.

Je houdt m'n hand vast op die foto.

Auf dem Bild hältst du meine Hand.

Een vast inkomen is een belangrijk iets voor mij.

Ein sicheres Arbeitseinkommen ist für mich eine wichtige Sache.

Ze bonden de dief vast aan een boom.

Sie banden den Dieb an einen Baum.