Vertaling van vermogen

Inhoud:

Nederlands
Duits
bekwaamheid [v], vermogen {zn.}
Kapazität [v] (die ~)
Vermögen [o] (das ~)
Befähigung [v] (die ~)
bezit [o], bezitting [v], eigendom [o], goed, vermogen {zn.}
Gut
Besitz [m] (der ~)
Eigentum [o] (das ~)
Besitzung [v] (die ~)
Besitztum [o] (das ~)
Eind goed, al goed.
Ende gut, alles gut.
Eind goed, al goed.
Ende gut - alles gut.
kapitaal, vermogen {zn.}
Kapital [o] (das ~)
macht, vermogen {zn.}
Macht [v] (die ~)
Vermögen [o] (das ~)
Kraft [v] (die ~)
Können [o] (das ~)
Gewalt [v] (die ~)
Fähigkeit [v] (die ~)
Macht en geld zijn onafscheidelijk.
Macht und Geld gehen Hand in Hand.
De koning maakte misbruik van zijn macht.
Der König hat seine Macht missbraucht.


Gerelateerd aan vermogen

bekwaamheid - bezit - bezitting - eigendom - goed - kapitaal - macht