Vertaling van vertrek

Inhoud:

Nederlands
Duits
vertrek [o] {zn.}
Abreise [v] (die ~)
Abzug [m] (der ~)
Abgang [m] (der ~)
Hij besloot zijn vertrek uit te stellen.
Er entschloss sich, seine Abreise zu verschieben.
We stelden ons vertrek uit vanwege de storm.
Wir schoben unsere Abreise wegen des Sturmes auf.
afrit [m], afvaart [v], vertrek [o] {zn.}
Abfahrt [v] (die ~)
kamer [v], lokaal [o], vertrek [o] {zn.}
Zimmer [o] (das ~)
Raum [m] (der ~)
Kammer [v] (die ~)
Stube [v] (die ~)
Gemach [o] (das ~)
De kamer was warm.
Das Zimmer war warm.
Hij verliet de kamer.
Er verließ das Zimmer.
afgaan, vertrekken, weggaan, zich verwijderen {ww.}
fortgehen
abreisen

ik vertrek

ich gehe fort
» meer vervoegingen van fortgehen

twijnen, verbuigen, verdraaien, vertrekken, wringen, verwringen {ww.}
ringen
winden
drehen

ik vertrek

ich ringe
» meer vervoegingen van ringen

uitvliegen, vertrekken, vervliegen, wegvliegen {ww.}
fortfliegen
abfliegen

ik vertrek

ich fliege fort
» meer vervoegingen van fortfliegen

afrijden, uitlopen, uitvaren, vertrekken, wegrijden {ww.}
abreisen
abfahren

ik vertrek

ich reise ab
» meer vervoegingen van abreisen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Ik vertrek naar Parijs morgen.

Ich breche morgen nach Paris auf.

Ik vertrek voor een aantal dagen.

Ich verlasse für ein paar Tage die Stadt.

Hij besloot zijn vertrek uit te stellen.

Er entschloss sich, seine Abreise zu verschieben.

We stelden ons vertrek uit vanwege de storm.

Wir schoben unsere Abreise wegen des Sturmes auf.

Daarna vertrek ik, maar dan realiseer ik me dat ik m'n rugzak bij hen thuis heb laten liggen.

Danach gehe ich, aber dann merke ich, dass ich meinen Rucksack vergessen habe.