Vertaling van vertrekken

Inhoud:

Nederlands
Duits
afgaan, vertrekken, weggaan, zich verwijderen {ww.}
fortgehen
abreisen

wij vertrekken
jullie vertrekken
zij vertrekken

wir gehen fort
ihr geht fort
sie gehen fort
» meer vervoegingen van fortgehen

twijnen, verbuigen, verdraaien, vertrekken, wringen, verwringen {ww.}
ringen
winden
drehen

wij vertrekken
jullie vertrekken
zij vertrekken

wir ringen
ihr ringt
sie ringen
» meer vervoegingen van ringen

uitvliegen, vertrekken, vervliegen, wegvliegen {ww.}
fortfliegen
abfliegen

wij vertrekken
jullie vertrekken
zij vertrekken

wir fliegen fort
ihr fliegt fort
sie fliegen fort
» meer vervoegingen van fortfliegen

afrijden, uitlopen, uitvaren, vertrekken, wegrijden {ww.}
abreisen
abfahren

wij vertrekken
jullie vertrekken
zij vertrekken

wir reisen ab
ihr reist ab
sie reisen ab
» meer vervoegingen van abreisen

vertrek (mv. vertrekken) [o] {zn.}
Abreise [v] (die ~)
Abzug [m] (der ~)
Abgang [m] (der ~)
Hij besloot zijn vertrek uit te stellen.
Er entschloss sich, seine Abreise zu verschieben.
We stelden ons vertrek uit vanwege de storm.
Wir schoben unsere Abreise wegen des Sturmes auf.
afrit [m], afvaart [v], vertrek (mv. vertrekken) [o] {zn.}
Abfahrt [v] (die ~)
kamer [v], lokaal [o], vertrek (mv. vertrekken) [o] {zn.}
Zimmer [o] (das ~)
Raum [m] (der ~)
Kammer [v] (die ~)
Stube [v] (die ~)
Gemach [o] (das ~)
De kamer was warm.
Das Zimmer war warm.
Hij verliet de kamer.
Er verließ das Zimmer.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

We gaan morgen vertrekken.

Wir fahren morgen los.

Niemand mag vertrekken zonder toestemming.

Niemand darf ohne Erlaubnis gehen.

Wanneer ben je klaar om te vertrekken?

Wann wirst du dich fertig machen um zu gehen?

Waarvandaan vertrekken de bussen naar het vliegveld?

Wo fahren die Flughafenbusse los?

Neem mij niet kwalijk, ik moet vertrekken.

Entschuldigen Sie mich bitte, ich muss los.

De regen weerhield me om te vertrekken.

Der Regen hat mich davon abgehalten zu gehen.

Ik verkoos te vertrekken in plaats van achter te blijven.

Ich entschied mich, zu gehen, statt zu bleiben.

Ik ben van plan om volgende week naar Europa te vertrekken.

Ich plane, in der nächsten Woche nach Europa abzureisen