Vertaling van vertrouwd

Inhoud:

Nederlands
Duits
bekend, vertrouwd {bn.}
bekannt
familiaar, gemeenzaam, vertrouwd, vertrouwelijk {bn.}
familiär
zwanglos
frei
vertraut
ungezwongen
betrouwbaar, vertrouwd, bona fide {bn.}
vertrauenswert
zuverlässig
verläßlich
vertrauenswürdig
eigen, huiselijk, vertrouwd {bn.}
häuslich
heimisch
traut
Heim-
Heimat-
fiducie hebben in, vertrouwen, vertrouwen stellen in {ww.}
vertrauen
sich verlassen auf

ik heb vertrouwd
jij hebt vertrouwd
hij/zij/het heeft vertrouwd

ich habe vertraut
du hast vertraut
er/sie/es hat vertraut
» meer vervoegingen van vertrauen

Ik geloof dat hij te vertrouwen is.
Ich glaube, man kann ihm vertrauen.
Ik ben mijn vertrouwen in hem verloren.
Ich habe mein Vertrauen in ihn verloren.
vertrouwen, toevertrouwen, vertrouwen hebben in {ww.}
zutrauen
vertrauen mit
Vertrauen setzen in
betrauen mit

ik heb vertrouwd
jij hebt vertrouwd
hij/zij/het heeft vertrouwd

ich habe zugetraut
du hast zugetraut
er/sie/es hat zugetraut
» meer vervoegingen van zutrauen