Vertaling van vies
Inhoud:
Nederlands
Duits
morsig, onrein, smerig, vies, vuil, vunzig, goor, vuns {bn.}
unlauter
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Duits
Mary's schoenen zijn vies.
Marias Schuhe sind schmutzig.
Moeder was bang dat ik vies zou worden.
Mutter fürchtete, dass ich schmutzig werden könnte.