Vertaling van voeren

Inhoud:

Nederlands
Duits
overbrengen, transporteren, voeren, vervoeren {ww.}
übertragen
befördern

wij voeren
jullie voeren
zij voeren

wir befördern
ihr befördert
sie befördern
» meer vervoegingen van befördern

besturen, brengen, leiden, geleiden, voeren {ww.}
führen
leiten

wij voeren
jullie voeren
zij voeren

wir führen
ihr führt
sie führen
» meer vervoegingen van führen

Alle wegen leiden naar Rome.
Alle Wege führen nach Rom.
Er zijn vele wegen die naar Rome leiden.
Viele Wege führen nach Rom.
brengen, dragen, voeren, voorhebben {ww.}
tragen

wij voeren
jullie voeren
zij voeren

wir tragen
ihr tragt
sie tragen
» meer vervoegingen van tragen

Katten dragen geen halsband.
Katzen tragen kein Halsband.
Ik kan deze koffer niet zelf dragen.
Ich kann diesen Koffer nicht allein tragen.
gaan, karren, rijden, varen {ww.}
fahren

wij voeren
jullie voeren
zij voeren

wir fuhren
ihr fuhrt
sie fuhren
» meer vervoegingen van fahren

Ik wil niet rijden.
Ich möchte nicht fahren.
We gaan morgen vertrekken.
Wir fahren morgen los.
varen {ww.}
fahren

wij voeren
jullie voeren
zij voeren

wir fuhren
ihr fuhrt
sie fuhren
» meer vervoegingen van fahren

varen {ww.}
fahren

wij voeren
jullie voeren
zij voeren

wir fuhren
ihr fuhrt
sie fuhren
» meer vervoegingen van fahren



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Wij voeren koffie in uit Brazilië.

Wir importieren Kaffee aus Brasilien.

Dokters weigerden om een tweede operatie uit te voeren.

Die Ärzte weigerten sich, eine zweite Operation durchzuführen.

Het is een goed idee, maar moeilijk om uit te voeren.

Es ist ein guter Plan, aber schwierig auszuführen.

Ze was niet rijk genoeg om haar hond elke dag vlees te voeren.

Sie war nicht wohlhabend genug, um ihren Hund mit Fleisch zu füttern.

Hij was zo vriendelijk ons met zijn boot naar het eiland te voeren.

Er war so nett, uns mit seinem Boot zur Insel zu bringen.


Gerelateerd aan voeren

overbrengen - transporteren - vervoeren - besturen - brengen - leiden - geleiden - dragen - voorhebben - gaan - karren - rijden - varen