Vertaling van vroeg

Inhoud:

Nederlands
Duits
pril, vroeg, vroegtijdig {bn.}
früh
frühzeitig
zeitig
frühreifend
tijdig, vroeg {bw.}
früh
zeitig
frühzeitig
vragen {ww.}
fragen

ik vroeg
jij vroeg
hij/zij/het vroeg

ich fragte
du fragtest
er/sie/es fragte
» meer vervoegingen van fragen

Heeft u nog vragen?
Haben Sie weitere Fragen?
We vragen ons af waarom.
Wir fragen uns, wieso.
inroepen, verzoeken, vragen, aanvragen {ww.}
bitten
ersuchen

ik vroeg
jij vroeg
hij/zij/het vroeg

ich bat
du batest
er/sie/es bat
» meer vervoegingen van bitten

Waarom vragen we hem niet om advies?
Warum bitten wir keinen Rat von ihm?
Ik zou je graag om een gunst vragen.
Ich möchte Sie um einen Gefallen bitten.
inviteren, noden, uitnodigen, vragen {ww.}
einladen

ik vroeg
jij vroeg
hij/zij/het vroeg

ich lud ein
du ludst ein
er/sie/es lud ein
» meer vervoegingen van einladen

Je mag uitnodigen wie je wilt.
Du kannst jede Person einladen, die du magst.
Ik zou je graag uitnodigen om te komen eten
Ich möchte Dich zum Abendessen einladen.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Ze staat vroeg op.

Sie ist Frühaufsteherin.

Ik haat vroeg opstaan.

Ich hasse es, früh aufzustehen.

Wat vroeg hij je?

Was hat er dich gefragt?

Mijn grootvader staat vroeg op.

Mein Großvater steht früh auf.

Ze vroeg mij om hulp.

Sie bat mich um Hilfe.

Oude mensen worden vroeg wakker.

Alte Menschen werden früh wach.

Hij vroeg mij om hulp.

Er hat mich um Hilfe gebeten.

Ik wilde niet vroeg opstaan.

Ich wollte nicht früh aufstehen.

Mijn vader staat vroeg op.

Mein Vater steht früh auf.

Hij vroeg om mijn raad.

Er fragte um meinen Rat.

Tom staat niet vroeg op.

Tom steht nicht früh auf.

Hij staat niet vroeg op.

Er steht nicht früh auf.

"Een kat?" vroeg de oude man.

„Eine Katze?“ fragte der alte Mann.

Carol staat elke ochtend vroeg op.

Carol steht jeden Morgen früh auf.

Nee. Ik moet helaas weer vroeg terug.

Nein. Es tut mir leid, aber ich muss früh zurückgehen.


Gerelateerd aan vroeg

pril - vroegtijdig - tijdig - vragen - inroepen - verzoeken - aanvragen - inviteren - noden - uitnodigen