Vertaling van waar
Inhoud:
Nederlands
Duits
waar, handelswaar, koopwaar {zn.}
Ware
waar {vr. vnw.}
wo
waar {bw.}
wo
eerzaam, waar, waardig {bn.}
wert
würdig
würdig
echt, eigenlijk, heus, waar, waarachtig {bn.}
echt
recht
wahr
wahrhaft
recht
wahr
wahrhaft
dolen, dwalen, ronddolen, ronddwalen, waren, zwerven {ww.}
vagieren
umherstreifen
streifen
irren
herumschweifen
bummeln
umherstreifen
streifen
irren
herumschweifen
bummeln
ik waar
ich vagiere
» meer vervoegingen van vagieren
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Duits
Waar is hij?
Wo ist er?
Waar zijn je kleinkinderen?
Wo sind deine Enkel?
Waar is Tom geboren?
Wo wurde Tom geboren?
Waar koopt u groenten?
Wo kaufen Sie Gemüse?
Waar is het busstation?
Wo ist der Busbahnhof?
Waar gaat ge naartoe?
Wo willst du hin?
Waar is het treinstation?
Wo ist der Bahnhof?
Waar woont je opa?
Wo lebt dein Opa?
Helaas is het waar.
Unglücklicherweise ist es wahr.
Waar zijn je autosleutels?
Wo sind deine Autoschlüssel?
Waar kom je vandaan?
Woher kommen Sie?
Waar is de bibliotheek?
Wo ist die Bibliothek?
Waar zijn uw ogen?
Wo sind deine Augen?
Waar zijn wij?
Wo sind wir?
Dat is niet waar.
Das ist nicht wahr.