Vertaling van waggelen

Inhoud:

Nederlands
Duits
waggelen, wankelen, wiebelen, zwichten {ww.}
zögern
zaudern
wackeln
zagen
taumeln

wij waggelen
jullie waggelen
zij waggelen

wir zögern
ihr zögert
sie zögern
» meer vervoegingen van zögern

strompelen, waggelen, wankelen {ww.}
wanken
schwanken

wij waggelen
jullie waggelen
zij waggelen

wir wanken
ihr wankt
sie wanken
» meer vervoegingen van wanken



Gerelateerd aan waggelen

wankelen - wiebelen - zwichten - strompelen