Vertaling van weggaan
Inhoud:
Nederlands
Duits
afgaan, vertrekken, weggaan, zich verwijderen {ww.}
fortgehen
abreisen
abreisen
ik zal weggaan
jij zult weggaan
hij/zij/het zal weggaan
ich werde fortgehen
du wirst fortgehen
er/sie/es wird fortgehen
» meer vervoegingen van fortgehen
opstappen, op weg gaan, tijgen, weggaan {ww.}
aufbrechen
losgehen
losgehen
ik zal weggaan
jij zult weggaan
hij/zij/het zal weggaan
ich werde aufbrechen
du wirst aufbrechen
er/sie/es wird aufbrechen
» meer vervoegingen van aufbrechen
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Duits
Waarom wil je vandaag weggaan?
Wieso wollen Sie heute abfahren?
U kunt maar beter weggaan.
Sie sollten jetzt lieber gehen.
Ik zag Andrea van huis weggaan.
Ich sah Andrea von zuhause weggehen.
Ik kan niet weggaan, en dat wil ik ook niet.
Ich kann nicht gehen und will es auch nicht.