Vertaling van wezen

Inhoud:

Nederlands
Duits
wezen [o] {zn.}
Wesen [o] (das ~)
wezen, zijn {ww.}
sein
Programmeertalen zijn zijn hobby.
Programmiersprachen sind sein Hobby.
Zijn vader schijnt advokaat te zijn.
Sein Vater scheint Anwalt zu sein.
essence [v], essentie [v], wezenheid [v], kern [v], wezen [o] {zn.}
Wesentliche [o] (das ~)
Kern [m] (der ~)
Hauptinhalt [m] (der ~)
Wesenheit [v] (die ~)
Substanz [v] (die ~)
Wesen [o] (das ~)
Essenz [v] (die ~)
aard [m], geaardheid [v], natuur [v], karakter [o], wezen [o] {zn.}
Natur [v] (die ~)
Ik hou van de natuur.
Ich liebe die Natur.
We moeten leren in harmonie leven met de natuur.
Wir müssen lernen, im Einklang mit der Natur zu leben.
wezenheid [v], wezen [o], zijn {zn.}
Wesenheit [v] (die ~)
zijn, wezen [o] {zn.}
Existenz [v] (die ~)
aanduiden, aangeven, aanwijzen, uitduiden, wijzen {ww.}
zeigen
weisen
anweisen
andeuten

wij wezen
jullie wezen
zij wezen

wir zeigten
ihr zeigtet
sie zeigten
» meer vervoegingen van zeigen

Dat kan ik je aanwijzen!
Ich kann es Ihnen zeigen.
Kunt u mij de weg naar de haven wijzen?
Kannst du mir den Weg zum Hafen zeigen?
laten zien, tentoonspreiden, tonen, vertonen, wijzen, uitwijzen {ww.}
zeigen
hinweisen
weisen
anweisen
angeben

wij wezen
jullie wezen
zij wezen

wir zeigten
ihr zeigtet
sie zeigten
» meer vervoegingen van zeigen

Ik zal je de stad laten zien.
Ich werde Ihnen die Stadt zeigen.
Ik zal jullie wat foto's laten zien.
Ich werde euch ein paar Bilder zeigen.