Vertaling van zeggen

Inhoud:

Nederlands
Duits
zeggen, woord [o] {zn.}
Ausspruch [m] (der ~)
Äußerung [v] (die ~)
opgeven, zeggen {ww.}
sagen
äußern

wij zeggen
jullie zeggen
zij zeggen

wir sagen
ihr sagt
sie sagen
» meer vervoegingen van sagen

Mag ik iets zeggen?
Darf ich etwas sagen?
Hij kan zoiets zeggen.
Er kann so etwas sagen.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Hij kan zoiets zeggen.

Er kann so etwas sagen.

Mag ik iets zeggen?

Darf ich etwas sagen?

Dat moest ík zeggen!

Das war mein Satz!

Wat probeer je te zeggen?

Worauf willst du hinaus?

Je kan niet "nee" zeggen.

Du kannst nicht "Nein" sagen.

Laat mij een ding zeggen.

Lass mich eines sagen.

Ik heb hierover niets verder te zeggen.

Dem habe ich nichts hinzuzufügen.

Hij beloofde dat tegen niemand te zeggen.

Er hat versprochen, es niemandem zu sagen.

Ge zoudt altijd de waarheid moeten zeggen.

Man soll immer die Wahrheit sagen.

Kunnen we "nee" zeggen tegen Amerika?

Können wir Amerika eine Absage erteilen?

Ze zeggen dat hij erg rijk was.

Man sagt, dass er sehr reich war.

Jullie moeten beter opletten wat jullie zeggen.

Du solltest achtsamer sein, was du sagst.

Laat mij zeggen wat ik denk.

Lassen Sie mich sagen, was ich denke.

Hij had het niet duidelijker kunnen zeggen.

Deutlicher hätte er es nicht sagen können.

Hoe durf je dat te zeggen.

Wie wagst du, sowas zu sagen?


Gerelateerd aan zeggen

woord - opgeven