Vertaling van zich uitstrekken

Inhoud:

Nederlands
Duits
gaan liggen, zich neerleggen, zich uitstrekken {ww.}
sich hinlegen
sich legen
zich rekken, zich uitrekken, zich uitstrekken {ww.}
sich weiten
sich ausweiten
sich hinziehen
sich dehnen
sich hinstrecken
sich ausdehnen
reichen
sich erstrecken
sich ausbreiten
lopen, reiken, zich uitstrekken {ww.}
sich weiten
sich hinziehen
sich ausweiten
sich hinstrecken
sich ausdehnen
reichen
sich ausbreiten
sich erstrecken


Gerelateerd aan zich uitstrekken

gaan liggen - zich neerleggen - zich rekken - zich uitrekken - lopen - reiken